Ruysdaelstraat 36
Personen - Verhalen - Foto's - Verkaufsbuch
Personen
Vrouwchje Muller trouwt op 14 april 1926 in Hoogeveen met Mozes Cohen. Hij is zoon van een slager en keurmeester in overheidsdienst. Een jaar voor de oorlog, op 7 juni 1939, overlijdt hij thuis op 41-jarige leeftijd. Het gezin moet na zijn overlijden de dienstwoning verlaten. Vrouwchje besluit om samen met haar kinderen Frits (12 jaar) en Greetje (bijna 9 jaar) naar Zutphen te verhuizen. Een broer van haar man Mozes, Alexander, woont al in Hengelo Gld. Zo kunnen ze dichterbij hem en zijn gezin wonen.
De moeder van Vrouwchje, Grietje de Groot-Akker, is voor de tweede keer weduwe geworden en verhuist begin mei 1940 mee naar de Ruysdaelstraat 36 in Zutphen. Grietje Akker, geboren in 1858 te Hoogeveen, is eerst getrouwd met Samson Muller. Uit dat huwelijk is op 13 september 1895 in De Haagje (Hoogeveen) Vrouwchje Muller geboren. Samson overlijdt op 13 april 1902 in Zwolle, waarna Grietje op 13 september 1903 in Hoogeveen trouwt met Aron de Groot uit Steenwijk. Dit verklaart ook waarom Grietje Akker als Grietje de Groot-Akker in de boeken staat.
Aron overlijdt op 23 februari 1935 in Apeldoorn in het Apeldoornsche Bosch, waar hij op 16 januari 1922 is opgenomen, afkomstig uit het Provinciaal Ziekenhuis Medemblik. Hij moet arm geweest zijn, want rond de eeuwwisseling wordt hij meer dan eens opgepakt voor 'landloperij'.
In mei 1941 doet zoon Frits toelatingsexamen voor de H.B.S. en slaagt. Begin september, na de grote vakantie, zal hij naar een nieuwe school gaan. Maar eind augustus legt de Duitse bezetter een verbod op voor Joodse kinderen om naar openbare of christelijke scholen te gaan. Pas na de kerstvakantie wordt er in Arnhem een Joods Lyceum opgericht. Frits gaat vanaf dat moment naar deze school en reist hier met de trein vanaf Zutphen naartoe. In de zomer van 1942 moeten alle mannen tussen 18 en 50 jaar naar een werkkamp. Op school wordt net gedaan alsof er geen oorlog is, maar iedere dag verdwijnen er kinderen en docenten. Die duiken onder.
Op 15 oktober 1942 wordt Grietje opgenomen in de psychiatrische inrichting Groot Graffel. Ze is dan net 84 jaar, dus haar leeftijd heeft ongetwijfeld meegespeeld. Samen met 13 andere Joodse bewoners van het Groot Graffel, wordt ze begin april 1943 eerst naar Zutphen overgebracht. Dit is een soort van compromis met eerste geneesheer-directeur Paul van Bork, die weigert om de groep vanuit de instelling naar Westerbork te laten deporteren. Op 6 april 1943 melden in de vroege ochtend Nederlandse agenten en vertegenwoordigers van de Joodse Raad van Zutphen zich bij eerste geneesheer Van Bork met de opdracht de Joodse patiënten te deporteren. Van Bork weigert en wordt gearresteerd en overgebracht naar het politiebureau. De patiënten worden alsnog meegenomen.
Op 8 april 1943 wordt Grietje de Groot-Akker vanuit het Nederlands-Israëlitisch noodziekenhuis in Zutphen, samen met de andere patiënten, weggevoerd naar Westerbork. Grietje wordt in Westerbork in het ziekenhuis geplaatst. Waarschijnlijk is ze te zwak om op 13 april op transport te gaan. Op die datum worden de meeste bewoners van het Groot Graffel van Westerbork naar vernietigingskamp Sobibór gestuurd. Een week later, op 20 april, wordt ze gedeporteerd van Westerbork naar Sobibór. Als Grietje het transport al heeft overleefd, dan is ze op 23 april 1943 in Sobibór vermoord. Haar naam staat vermeld op een plaquette die 20 oktober 2020 op de poort van Groot Graffel is aangebracht.
Mevrouw Bep Muter-Knol (1930) woont tijdens de oorlog aan de Frans Halslaan 40. Zij vertelt dat haar broer Guus bevriend was met Frits en samen met hem naar de H.B.S. in de Waterstraat ging. Zij herinnert zich nog het moment dat haar moeder Vrouwchje Muller waarschuwt en zegt “Mensje, ga toch! Het wordt te gevaarlijk!” Er zou ook al een onderduikadres in Voorst zijn, maar Greetje heeft griep, dus Vrouwchje Muller wil wachten tot de koorts weg is. Vlak daarna, op 12 december 1942, worden Vrouwchje Muller en haar dochter Greetje opgepakt. Ze zitten op het eerste transport naar Sobibór van 2 maart 1943. Bij aankomst op 5 maart worden zij vergast.
In het onderduikverhaal van Frits Cohen, zoals opgetekend door het Nationaal Onderduikmuseum Aalten, wordt gemeld dat hij een ontstoken teen heeft en zogenaamd niet kan lopen. “Hij laat zich door 2 agenten naar beneden brengen. Wanneer de agenten weer naar boven zijn en hem dus even niet in de gaten kunnen houden, smeert hij hem via de achterdeur. Hij rent snel naar buiten de stad en verstopt zich in een bosje. Wanneer het donker is, gaat hij naar familie De Winter in de Rozenhoflaan.
Meneer De Winter is lid van de Joodse Raad in Zutphen.” Daar is Frits even veilig, maar al snel duikt hij onder bij de familie Levison en ook elders in de regio.
Het onderduikverhaal van Frits Cohen is te lezen in het boekje ‘Dat doe je gewoon’. Daarin staat het volgende: “Toen duidelijk werd dat de nazi’s het gezin zouden komen ophalen, zei Frits dat hij niet zou gaan. “Ik ga toch niet mee met mensen die me haten? Toen ze bij ons voor de deur stonden, liep mijn moeder naar boven en ging de politie achter haar aan. Daardoor kon ik via de achterkant ontsnappen. Ik zou onderduiken in de Laarstraat, maar daar stond de overvalwagen voor de deur. De man die daar de onderduikers had is op de IJsselkade gefusilleerd.”
Frits Cohen overleeft de oorlog en komt eerst naar Zutphen. Van daaruit vertrekt hij naar Palestina, maar komt terug naar Nederland en gaat in Amsterdam wonen. In 1961 verhuist hij naar Londen, waar hij op 6 juni 2014 overlijdt.
Tijdens onze zoektocht naar meer informatie over Grietje de Groot-Akker, komen we in contact met Henk Mulder en John Stienen. Zij zijn in aanloop naar de herdenking van de slachtoffers van Groot Graffel bezig met een onderzoek. Via hen komen we in contact met de dochter van Frits die in Londen woont. Regelmatig heeft Frits nog een bezoek gebracht aan zijn oude woning aan de Ruysdaelstraat in Zutphen. In zijn fotoboek schrijft hij bij een van die foto’s:
“Nr.36 Ruysdaelstraat, Zutphen, from where I escaped when the Germans came, with Dutch police to capture us for transport to Camp Westerbork (December 1942). It was a cold, cloudy day, I was 15 years old, on my own, with nobody to trust. That world was mine. My bid for survival had started. Guidelines: doubt all authority, Never ever deliver yourself into the hands of your enemies. Keep something to kick with, even if it is only your life, self decide. Feel responsible for what happens to you. Protect, but shun protection. Aim for true independence, which is ultimately determined by financial independence.”
Dit verhaal is geschreven door Corinne Abbas.