Joodse beroepen

Kijkend naar de beroepen van de afgevoerde Zutphense joden, valt het op dat een aantal beroepen relatief oververtegenwoordigd is: handelsreiziger, koopman, slager, veehandelaar.

De verklaring voor dit fenomeen kan gevonden worden in een artikel uit de Trouw van 5 juni 1999: Vooroorlogse veehandel was voornamelijk in joodse handen.

Ook het Friesch Dagblad wijdt op 6 mei 2013 eem artikel aan veelvoorkomende beroepen: Joodse marskramers kleurden het Friese leven.

Twee citaten uit het Friesch Dagblad artikel zijn ook zeer van toepassing op de vooroorlogse Zutphense joden:

Over handelsreizigers en koopmannen:
Nu bestaat het beroep niet meer, maar tot na de Tweede Wereldoorlog was de reizende handelaar of marskramer een min of meer normale verschijning. Minder bekend is wellicht dat voor de oorlog velen van de marskramers op het Noord-Nederlandse platteland Joden waren.
Volgens onderzoeker Jan Kraak is het beroep van marskramer een van de traditioneel Joodse beroepen geweest op het platteland. Omdat Joden tot aan 1789 waren uitgesloten van de meeste christelijke gilden, waren ze aangewezen op de vrije beroepen, als marskramers, veehandelaren, muzikanten, slachters en slagers. Hiervoor waren wel gilden, maar tot deze werden Joden soms wel toegelaten.
 
Over slagers een veehandelaren:
Als slagers stonden Joden vaak goed bekend, omdat ze kwalitatief goed vlees verkochten en hygiënisch werkten. Voordeel was bovendien dat hun winkel ook op zondag open was, omdat zij zaterdag de sabbat vierden. Voor armere dorpsbewoners die zich alleen op die dag vlees konden permitteren, was dat soms een uitkomst. Soms tot woede overigens van hun concurrerende christelijke slagers, die deze klandizie aan hun neus voorbij zagen gaan.
Stonden de Joden als slagers veelal goed bekend, hun faam en beroemdheid dankten zij vooral aan hun inzicht op het gebied van de veehandel. In dat vak droegen zij hun kennis vaak van vader op zoon over. Zo haalt Kraak een inwoner van Hoogeveen aan, die vertelt: ,,Als je een beest van een Jood kocht, wist je van tevoren dat je moest afdingen. Er was geen bedrog bij, maar de Joodse koopman was slimmer dan wij.”